ENOLA – Donder – Untiled

Guy Peters – 15 mei 2018

Dat kersverse conservatoriumalumni niet alleen over muurtjes durven kijken, maar ook boudweg aan de andere kant durven gaan staan, is anno 2018 een feit. Met zijn tweede album trekt Donder resoluut de kaart van het experiment en dat levert een verrassende verschuiving van het groepsgeluid op.

Drieëntwintig zijn ze (of worden ze) dit jaar: pianist Harrison Steingueldoir, bassist Stan Callewaert en drummer Casper Van De Velde. En van het geduld dat ze soms tentoonspreiden tijdens hun performances valt weinig terug te vinden als het gaat om de koers die ze varen. Was Still een bedwelmend visitekaartje van een stel jongelingen die rondhingen in de zone van de ingetogen, noordelijk getinte, minimalistische jazz, dan wordt snel duidelijk dat de titelloze tweede plaat daar geen kopie van is. De drie hebben nog altijd een zwak voor uitgebeende structuren en grijstinten, maar terwijl Still nog goed was om bij weg te mijmeren, dwingt deze nieuwe release opperste concentratie af.

Meest in het oog springend is ongetwijfeld de aanwezigheid van vierde man Lars Greve. Dat is een rietblazer die Callewaert leerde kennen in Denemarken toen hij hem zag optreden in de Koncertkirken van Nørrebro in Kopenhagen. Nadat hem werd gevraagd of hij met Donder wilde spelen, werd meteen ook besloten om de opnames te laten plaatsvinden op die locatie. Kerken hebben altijd al een bijzondere plaats ingenomen in de muziek. Ze zijn de plaats waar het geloof beleden wordt, waar het sacrale in de lucht hangt, waar nederigheid en ambitie hand in hand gaan. Het zijn doorgaans ook plaatsen met een opvallende akoestiek en dat is hier niet anders. De Koncertkirken is de vijfde schakel van het gezelschap.

De akoestiek van een kerk, een omgeving waarin het kleinste element wordt uitvergroot en klanken soms veel langer dan verwacht of bedoeld blijven ronddwalen, kan een beproeving zijn. Vaak een geschenk voor een solist (zoals Bugge Wesseltoft bijvoorbeeld nog liet horen op zijn recentste soloalbum Everybody Loves Angels), maar steevast een uitdaging voor een ensemble. Het strekt Donder en Greve tot eer dat ze die mogelijkheden maximaal willen benutten, vooral met ongebruikelijke technieken die in combinatie met de summiere afspraken en beperkte voorbereiding leiden tot interactie die geworteld was in het moment.

In opener “Lichaamloos” krijg je geen lieflijke conversatie te horen, maar geslurp, geritsel, gesmak en geruis. Pas na meer dan een minuut worden er wat piano-aanslagen rondgestrooid. Het heeft iets van een geluidscollege, waarbij sommigen klanken langs de micro’s scheren en de ruis meer dan eens herinnert aan onherbergzame natuur. Weg is het klassieke, dromerige pianotrio, want hier wordt traag gewenteld, met strijkstokken die springen op snaren en cimbalen die iel resoneren. Een serener einde lijkt dan een toegeving, een bewijs van goede wil. “Óskar” klinkt vervolgens gestroomlijnder, met een etherische inslag waar folkresidu aan kleeft. Heel even belanden ze in een wereld die Joachim Badenhorst ook soms aandoet, met een zachtjes gehavende klarinet die naar de voorgrond komt.

Meer opvallend klarinetwerk in “Someone To Make Breakfast For”, waarin Greve inzet op multiphonics en het even lijkt alsof er een popsong binnenstebuiten gekeerd wordt. Erg mooi. In de tweede helft van het album wordt een paar keer mooi aangetoond hoe de band nu vaker op verschillende sporen loopt. Dat niet enkel binnen de bandverhouding, door bijvoorbeeld bas en sax te laten zwalpen op een ongedurig trappelende ondergrond van piano en drums (“Secrets”), maar ook door een redelijk schizofrene aanpak binnen een stuk, zoals “When The Sea Is Empty”, waarin een start vol aanhoudende golven uiteindelijk uitmondt in een kale pianofinale. Afsluiter “Nachtzwemmen” is tenslotte het verlengde van de opener. Klanken lijken binnen te druppelen in een spreidstand tussen lieflijke dromerij en onwereldse uitweiding.

Op slechts twee van de stukken krijg je Donder als trio te horen. “Mirror” lijkt aanvankelijk aan te sluiten bij het debuut met een bedachtzaam, gaaf, wat desolaat geluid, maar dan zwelt de sound aan en nemen de instrumenten de rol van klankgeneratoren. Conventionele aandacht voor harmonie en ritme wordt opzij gezet voor een spel van texturen, spanning, contrast en dynamiek. Dan valt op dat die vage verwantschap met de sjamanen van The Necks geen illusie was toen we Donder live zagen. Ze spelen soms ook met dat manisch-intense, zelfs als dat gebeurt op fluisterniveau (“Vinterlys”).

Het is duidelijk dat Donder zich voorgenomen heeft om voluit te gaan voor eigenheid. Dat resulteert op dit album in een geluid dat best wel gewaagd is en vermoedelijk ook wat (potentieel) publiek zal kosten, maar het getuigt tegelijkertijd ook van een gezonde nieuwsgierigheid en onwil om formulemuziek te maken. De Donderkern is intact gebleven, maar de uitwerking gevoelig getransformeerd. Het doet nu al uitkijken naar het komende parcours en de concerten die daarbij horen.

 

Tags: